Vademecum“Het regent harder dan de grond aan kan.”

Juli 2010

Een vademecum voor de leden van de VPW Nederland naar aanleiding van de reeks actuele gebeurtenissen in onze kerk.

Velen van ons hebben het in afgelopen maanden als zodanig ervaren: een opeenstapeling van pijnlijke kwesties. De weigering om de communie uit te reiken aan homo’s. De pijnlijke wijze waarop gesproken en geoordeeld werd over liederen in onze liturgie. De lawine van verhalen over seksueel misbruik door priesters en religieuzen in de vijftiger en zestiger jaren en de doofpotcultuur in onze kerk.

Alsof er geen einde aan kwam, er ook nu geen einde aan komt. Het voelt als een opeenstapeling van zwarte bladzijden en pijnlijke kwesties, die onze kerk in opspraak brengen, die het vertrouwen in de kerkelijke leiding ondermijnen, en die tegelijkertijd ons als pastores raken in de dagelijkse uitvoering van het werk. Daar kwamen nog eens de verhalen bij van mensen die zich lieten uitschrijven. Om met de woorden van Bløf te spreken: Het regent harder dan ik hebben kan, het regent harder dan de grond aan kan.

Deze opeenstapeling van feiten en berichten raakte ons in ons dagelijks werk. Zij gaven aanleiding tot gesprek met vrijwilligers, betrokken en minder betrokken parochianen. Zij hadden behoefte hun verhaal te vertellen, herinneringen te delen, de emoties van het ogenblik op tafel te leggen. Zij raakten ook aan de fundamenten van onze beroepsuitoefening. Niet alleen onze kerk was in opspraak, ook wij als werkers in en representanten van deze kerk voelden ons aangesproken en in meer of mindere mate verantwoordelijk of ‘schuldig’. De ene collega zal zich ongemakkelijk hebben gevoeld. De ander zal moeite gehad hebben om de kritiek toe te laten en zich gauw beledigd hebben gevoeld. Weer een ander zal zich er verlegen mee hebben gevoeld, maar wist snel te kunnen kiezen voor een opstelling van ruimhartigheid en erkenning. Weer een ander, al lang bekend met de weerbarstigheid van het werk, wist ‘dat deze dingen er nu eenmaal bij horen’, terwijl weer een ander de gebeurtenissen aanvaardde als een uitnodiging om zich kwetsbaar op te stellen.

Maar het raakte velen van ons ook in de ziel, in de laag van de innerlijke motivatie en roeping om dit werk te doen. Wat ben ik aan het doen? Wat maakt het zinvol en vruchtbaar om dit werk te doen? Met andere woorden, waar doe ik het voor? Wat maakt mij zo gek om dit werk te doen als beroepsbeoefenaar in een organisatie waar ik mij regelmatig voor schaam? Waar schuld nog aan de buitenkant blijft, raakt schaamte aan de binnenkant van ons bestaan: aan onze ziel. En dan moesten mensen eens weten hoe onze agenda gevuld is met van alles en nog wat, dat we druk in de weer zijn met samenvoegingprocessen van parochies en herordening van ons werk, en dan komen ook deze dingen allemaal nog eens voorbij, zeggen we in een vervelende en onredelijke bui van onmacht tegen elkaar: Het regent harder dan ik hebben kan.

Deze tekst is bedoeld als collegiale uitnodiging om hierbij stil te staan. De tekst is niet een reactie in directe aansluiting op de actualiteit van het ogenblik, maar geschreven met enige afstand in tijd en ruimte. Hopelijk wint de inhoud daardoor aan kwaliteit.

Hoe geef ik deze dingen een plek in mijn dagelijkse werk? Hoe beleef ik deze dingen op het niveau van ‘de ziel’ en mijn ‘roeping’? Hoe stel ik mij op als beroepsbeoefenaar met een pastorale en leidinggevende verantwoordelijkheid voor de mensen en de ‘kudde’?

1-    Keuze voor openheid en rekenschap

Graag willen we hier de keuze van onze bisschoppen voor een vorm van openbare rekenschap afleggen ten aanzien van de klachten inzake seksueel misbruik van harte ondersteunen. Waar de democratische rechtsstaat openbare vormen van rekenschap en accountability heeft ontwikkeld, dienen deze als vanzelf ook toegepast te worden op het katholieke erf.

Deze verantwoording dient plaats te vinden waar priesters en religieuzen daden van seksueel misbruik gepleegd hebben en slachtoffers hebben gemaakt. De daders dienen bestraft te worden. Voor de slachtoffers is het van groot belang dat er erkenning plaatsvindt van het aangedane leed.

De openbare verantwoording houdt ook in dat de kerkelijke leiding rekenschap aflegt over haar optreden. Het is van belang dat aan het licht komt waar bisschoppen verhalen in de doofpot stopten en hielden.

Maar het is ook gewenst dat de kerkelijke leiding zich bewust wordt van de culture of silence, die jarenlang als vanzelfsprekend bestond en in stand werd gehouden. Deze doofpotcultuur was aanwezig in allerlei geledingen van de katholieke kerk.

Naast de eigen instrumenten van rechtspleging zoals Hulp & Recht is het dus op zijn plaats dat er in het openbaar rekenschap wordt afgelegd van wat er heeft plaatsgevonden en hoe de kerkelijke leiding gehandeld heeft. Het onderzoek Deetman is daartoe een belangrijke aanzet. Nog meer van belang is dat na het verschijnen van de onderzoeksresultaten over een jaar een adequaat traject wordt uitgezet dat recht doet aan de slachtoffers en een hervormende werking heeft op de cultuur in onze kerk.

Transparantie is primair noodzakelijk met het oog op de slachtoffers: erkenning van het aangedane leed, erkenning van het tekortschieten van de kerkelijke leiding, erkenning van de cultuur van miskenning en verwaarlozing van het leed en de pijn van de slachtoffers. De weg naar verzoening loopt via gerechtigheid: dat er recht wordt gedaan aan de slachtoffers, dat de daders gestraft worden, en dat de kerkelijk leiding zich aansprakelijk stelt voor het feilen.

Er is in onze kerk een hardnekkige cultuur om het imago van de kerk overeind te houden en ongeschonden door de tijden te loodsen. Een schrijnende uiting daarvan is de ongebruikelijke toespraak van kardinaal Sodano aan het begin van viering van de mis op Eerste Paasdag op het St. Pietersplein: dat was een bevestiging van de aanwezige cultuur en een gebaar van miskenning van de slachtoffers. Waar de slachtoffers centraal hadden moeten staan, stelde hij de paus centraal en riep hij allen op zich rond hem te verenigen.

Wij vinden het van belang dat dit zelfonderzoek en deze grote schoonmaak plaatsvindt. Wij rekenen het tot onze verantwoordelijkheid als pastorale beroepskracht om deze weg te onderschrijven en in ons optreden te ondersteunen. Wij willen daarbij ook denken aan wat men aansprakelijkheid mag noemen: dat wij ons als geloofsgemeenschap aansprakelijk stellen. Het gaat om genoegdoening, die voelbaar is in het hart van de kerk, en die zich uit in geldbedragen of andere vormen van erkenning.

Wij vinden het ook noodzakelijk dat er preventiebeleid wordt ontwikkeld om in de toekomst deze kwalijke uitwassen te vermijden. We denken daarbij aan de opleiding en vorming van de pastorale beroepskrachten. Naast de wetenschappelijke kwaliteit en de spirituele vorming zal er veel aandacht gegeven dienen te worden aan de vorming en begeleiding tot rijpe en volwassen mensen, die affectiviteit en seksualiteit een plek kunnen geven in hun leven. We denken daarnaast ook aan de versterking van de controlesystemen in onze kerk. Waar we niet beschikken over het systeem dat leiding en verantwoordelijken in het openbaar verantwoording afleggen aan een ‘tweede kamer’, waar de machten van de trias politica niet gescheiden zijn, stelt zich opnieuw de vraag in hoeverre het mogelijk is iets dergelijks in onze kerk van de grond te krijgen. Ook de vormen van controle en toezicht dienen onder de loep genomen te worden en te verbeterd.  

2. De pastor zelf

De reeks van gebeurtenissen zal vele vragen bij ieder van ons opgeroepen hebben. “Ik maak deel uit van deze kerk, niet alleen als gelovige maar ook als ambtsdrager. Ik kan wel zeggen dat ik niet verantwoordelijk ben, maar toch. Ik heb ermee van doen, ik moet me ermee verhouden, ik moet ook mede leiding geven aan de geloofsgemeenschap in dit proces van erkenning en herstel”. Hoewel we ook pastores tegenkomen die moeite hebben om een en ander bij zichzelf toe te laten, ervaren we bij veel collega’s een houding van openheid en erkenning.

Een ernstig feit is dat het vertrouwen in het geding is gekomen. Voor veel gelovigen in België kwam het als een schok: wie kan ik nog vertrouwen? Achter de hartelijke uitstraling van de bisschop komt een uitermate schrijnend verhaal tevoorschijn. Het vertrouwen, dat de leiding jarenlang als vanzelfsprekend werd gegeven, werd ineens beschaamd. “Welke bisschop, welke collega’s moet ik scheef aankijken? Zou ik de signalen herkennen? Misschien zijn er wel slachtoffers onder ons in de parochie en zie ik die dan wel? Ben ik wel bereikbaar voor hen? Word ik zo met het instituut vereenzelvigd dat het mij gewoonweg niet lukt om bereikbaar te zijn voor de slachtoffers? Straal ik zelf ook wel uit dat ik bereikbaar en toegankelijk ben? Lopen er daders rond die ik over het hoofd zie? Het antwoord moet daar zeer waarschijnlijk ja op zijn. Zoals we weten dat er huiselijk geweld plaatsvindt, maar het zo moeilijk is om de signalen ervan te verstaan en op te pakken… daarmee is het vergelijkbaar. Bij foute mensen denk je al gauw dat er ook iets goeds moet zijn. Maar bij goede mensen denk je minder gauw dat er wel eens iets fout zou kunnen zijn… Met alle risico’s van dien”. Hoe groot de inspanning om tot een ontvankelijke en open opstelling te komen is, toch zijn er altijd kaders en vooronderstellingen waarmee we naar de dingen kijken. Dat beperkt ons in ons zicht. Dat maakt dat we donkere dingen niet opmerken. Werken in een team van collega’s – merken we - is soms lastig, maar er is ook het voordeel dat we de grote verschillen in opvatting en houding zien, dat er meer waarheden zijn, dat we zaken van meerdere kanten kunnen bekijken. Dat brengt de wetenschap met zich mee dat we de waarheid niet in pacht hebben, maar het kan ook het zicht op de dingen en op mensen vergroten en verfijnen. Het zicht op de goede dingen en het zicht op de donkere zaken.

De kwestie van het seksueel misbruik raakt de kerk als instituut. Maar raakt het ook niet onszelf? Tast het geschokte vertrouwen de kern van ons geloof zelf aan, de bronnen van geloof waaronder het eigen roepingverhaal, van waaruit wij leven en werken? Er is innerlijke verwantschap tussen onze beleving van geloof en kerk, tussen geloof en ambt. Anders gezegd: Kan ik, wat ik als kostbaar beleef, wat ik bij me draag aan geloof en hoop, kan ik daar – nog steeds of opnieuw - invulling aan geven in mijn ambt, in mijn werk voor de kerk? Zolang ik perspectief zie op een kerk, waar recht wordt gedaan aan mensen, waar in dienstbaarheid leiding wordt gegeven, waar wordt gewerkt aan gerechtigheid, waar alle aandacht uitgaat naar de slachtoffers, waar verzoening en herstel en hervorming mogelijk is, dan kan ik daarin verder. Zolang ik het als mogelijk zie om deze kerk op deze plek en met deze bisschop handen en voeten te geven, dan kan ik daarbinnen vruchtbaar werken. Maar waar ligt dan de grens tussen hoop, die blijft, en de hoop verliezen en er niet meer in geloven?

Alles wat er gebeurd is kan ervaren worden als een uitnodiging om opnieuw de positie te bepalen. Welke kerk sta ik voor? Kan ik het contract met de kerk voortzetten of niet? Kan ik en wil ik in deze context - met alles wat er speelt inclusief de zwarte bladzijden - blijven werken vanuit een perspectief van geloof in deze kerk? Kan ik werken vanuit een innerlijke ruimte, die me vrijheid en vreugde biedt in het werk en die me met plezier doet blijven staan op deze plek waar ik me nu bevind, ook al zijn er zoveel lastige dingen? Hier ligt ons inziens een kernvoorwaarde: deze vraag naar de innerlijke ruimte bij jezelf en naar perspectief dient voluit met ja beaamd te worden. Zoniet, dan ontstaan er ongezonde ontwikkelingen, voor jezelf en voor je werk. Beaming van deze vraag zal echter niet bij ieder en altijd mogelijk zijn. Dan is dat een overduidelijk signaal dat om aandacht vraagt en onder ogen gezien dient te worden. Is beaming van deze vraag wel mogelijk, dan geeft dat grond onder de voeten. Ook grond die het vele water aan kan. Dat maakt het ook mogelijk van harte in te stemmen met een uitspraak van een Ierse bisschop: “Liever een gewonde en gekwetste kerk dan een triomferende kerk die naar buiten toe laat zien dat alles goed is terwijl er intussen duivelse dingen plaatsvinden”. We willen ieder van ons toewensen dat ons enthousiasme en onze inzet voor de plaats van geloof en kerk in deze samenleving aanstekelijk blijft werken, dat we met passie en ruimhartigheid en creativiteit en humor voort kunnen gaan.

3. De werkvloer.

Wat betreft de genoemde kwesties lijkt ons een actieve opstelling geboden: niet verzwijgen, niet afwachten, maar aandacht geven, erover in gesprek gaan, mensen bij elkaar brengen. Dat is een keuze. Een keuze die zijn grond vindt in het geloof dat deze kerk kan veranderen.

Dat begint met benoemen, onder woorden brengen, er stem aan geven. In een preek, een stukje in het parochieblad, een gesprek.

Dat betekent ook openheid naar buiten toe. Het geeft geen pas om verhalen – zo dat al mogelijk is – binnenskamers te houden. Het is zinvol om journalisten, ook al heeft men vaak weinig kennis van het kerkelijk erf, te woord te staan. Terughoudendheid om niet mee te willen doen aan de vluchtige waan van de dag en ongenuanceerde krantenkoppen is begrijpelijk. Maar openheid en toegankelijkheid staan voorop.

Het betekent ook de zorg voor balans. Waar misstanden ten volle aan het licht dienen te komen, mag er ook ruimte zijn voor het verhaal dat iemand die in de zestiger jaren op een katholiek internaat verbleef een hele goede tijd heeft meegemaakt. Waar binnen de katholieke kerk mensen ernstige schade is toegebracht, kan eenzelfde verhaal ook van andere instituties verteld worden. Dat is een hachelijke uitspraak, zeker. Dat ontslaat de kerk echter niet van zijn interne verplichting tot gerechtigheid en verzoening. Integendeel. Maar dit verhaal moet er wel bij verteld worden. In hoeverre kennen andere organisaties een cultuur van intern toezicht en transparantie? Leiderschap vraagt dus om zorg voor het complete verhaal, in al zijn lichte en donkere kanten, in al zijn nuances.

Een actieve opstelling kan ook inhouden: organiseren, mogelijkheden scheppen. Organiseer een parochieavond. Geef mensen de mogelijkheid tot een gesprek na afloop van de viering. Er zijn parochies waar maandelijks na de viering gedurende een half uur de actualiteit in het gesprek aan bod komt. Ook voor vrijwilligers en andere betrokkenen is het van belang er ruimte voor te maken: immers, ook zij moeten zich verhouden tot wat er langs is gekomen, ook zij worden uitgenodigd opnieuw hun positie te bepalen.

Tot slot

Het bestuur, in vergadering bijeen op 22 april j.l., had naar aanleiding van een bespreking van deze reeks actuele gebeurtenissen de behoefte om de leden met woorden enige ondersteuning en richting mee te geven, een vademecum. Hopelijk vind je er daadwerkelijk enige steun en richting in, is zij als leidraad aanleiding tot plaatsbepaling, herijking, bevestiging, collegiaal gesprek. Opmerkingen en reacties zijn – ter ondersteuning van elkaar – zeer welkom.

Bij alles wat je op je weg komt

wens ik je toe

de overvloedige zegen van God.

Niels Morpey, voorzitter